Categories
Moeder van Dochters

Vrijdag de dertiende

Op vrijdagen is het ochtendritueel niet mijn probleem: ik begin de dag met een eind wandelen. Niets is fijner dan de zon te zien opkomen boven de akkers. Als ik het snelweggeluid op de achtergrond wegfilter, voelt het allemaal heel landelijk. Een roodborst hipt weg onder een wilde braamstruik, drijvende bulten van witte veren strekken hun halzen uit en worden een troep zwanen, een reiger vliegt klagend over.

De wandelroute loopt pal oost, waar de horizon van zwart naar oranje, naar roze, naar blauw opkleurt. De volledige vorm van de maan tekent duidelijk af tegen een zachtgele hemel, alleen de sikkel weerkaatst het zonlicht zilverkleurig. Venus twinkelt als een edelsteen in het hemelgewelf. Na een half uur trekken schapenwolkjes door de lucht en, tegelijk met het uitknippen van de straatlantaarns, lijkt het zonlicht aan te gaan. Alles krijgt zijn echte, dagelijkse, kleur. Groepen kwekkende scholieren fietsen de ene kant op, roepende ganzen vliegen in formatie in tegenovergestelde richting. Geen van beide groepen ziet de overeenkomsten, alleen ik.

Als ik thuiskom, zorgvuldig na het begin van de schooltijd zodat mijn ochtend zo stil mogelijk verloopt, kijkt manlief me pips aan. ‘Zie je dit?’ Het is duidelijk een retorische vraag. Hij wijst op het krukje dat we in de keuken gebruiken als de jongste mee wil helpen snijden, dat nu precair op het bankje in de hal balanceert. ‘Ze heeft dáár de sleutel gepakt, de voordeur opengedaan en is je achterna gelopen. Blijkbaar wilde ze nog een knuffel. De buurman kwam haar tegen op het bruggetje en bracht haar terug, om tien over zeven.’

Ik kijk vol ongeloof naar het sleutelkastje, dat op 1.80 hoog hangt. Massa’s sleutels, van alle fietsen die we rijk zijn, hangen kriskras door elkaar. ‘Ze is net vijf! Hoe wist ze nou welke …’

‘Ze wist het’, zegt manlief gedecideerd. ‘Ik dacht dat ze zat te kleuren, schrok me dood. Dat kind gaat een eigen bedrijf beginnen voor ze twaalf is.’

Deze actie zou me niet moeten verbazen. We zeggen al jaren tegen elkaar dat als we die kleine in de leer zouden doen bij een meesterdief, we nooit meer zouden hoeven werken. Voordat ze vier was, wist ze bij oma het schellenkoord precies achter de dievenklauw te haken en daarmee de voordeur open te trekken. Afgelopen zomer op de camping stierf ik duizend doden toen ik haar binnen een uur na aankomst al kwijt was tussen honderden tenten en een snelstromende rivier. Ze had een andere route genomen terug van het wc-huisje dan haar grote zus. Gewoon, omdat het kon.

Ze troggelt Pokémon kaarten af van de grootste jongens van de school door met haar blauwe kijkers te knipperen. Als ronddrentelende peuter wist ze al in haar knuistjes speelgoed mee naar bed te smokkelen tijdens het middagslaapje. We vonden knikkers, Lego of ander miniscuul speelgoed in haar ledikant, van stikgevaar had de jongedame nog nooit gehoord. Toen de oudste naar school ging, vond ik hoogstens een gummetje in haar tas. De jongste neemt de halve inventaris van het knutsellokaal mee naar huis, zonder dat de juf het ziet.

Sinds ze kan praten is de veelgehoorde motivatie: ‘maar ik wilde dat, mama.’ Ze is handig. Een beetje té handig. Als de diplomatieke dienst nog een natuurtalent zoekt, wij weten er eentje.

Toen de oudste vijf werd, vroeg ik gekscherend: wat wil je later worden. Haar stellige antwoord was ‘mama’, met verliefde blik naar mij. De jongste, toen drie, zei: ‘ik ga naar Afrika, naar de leeuwen!’ We lachten erom.

Nu denk ik dat een survivalcursus een goede investering zou zijn. Want ík ben tevreden met kwinkelerende vogeltjes in het aangeharkte Nederland, maar die kleine wordt een wereldreizigster.