Heidi Koren en ik zijn een briefwisseling begonnen op het nieuwe literaire platform Elders. Kom, lees, schrijf je in voor de nieuwsbrief!

Heidi Koren en ik zijn een briefwisseling begonnen op het nieuwe literaire platform Elders. Kom, lees, schrijf je in voor de nieuwsbrief!
‘Werelden om in te schuilen’ : Jorn van Leeuwen in Afslag BLV (Heerenveen)
Binnen de Nederlandse hedendaagse kunst is Jorn van Leeuwen een uitzondering: een kunstenaar die de technieken van figuratief tekenen en schilderen tot in de puntjes beheerst én in staat is de beschouwer mee te voeren in zijn belevingswereld. In Afslag BLV in Heerenveen is tot eind augustus een overzicht van zijn werk te zien in twintig tekeningen en schilderijen. Ga dat zien, liefst in combinatie met de gelijktijdige Jan Mankes tentoonstelling in Museum Belvédère.
Rosace, 2020, 125 x 140 cm, olieverf op doek. Foto: Jan van Hoof Galerie
gepubliceerd als Gedicht van de Maand bij de Klimaatdichters!
Dat ik online een beetje stil ben, wil niet zeggen dat ik stilzit. Het echte leven is een stuk belangrijker. Daarom ben ik blij dat ik toe mocht treden tot de klimaatdichters, die hun kunst inzetten voor een betere wereld! Ik sta in de ster, even voor de duidelijkheid.
https://www.klimaatdichters.org/
de toevalligheid van het ontmoeten is wel weg ik moet het nu hebben van de dingen in de douche spoelt een lange haar langzaam langs de rand van het water niet voordat er zich drie lussen in gedraaid hebben van precies dezelfde grootte als danseressen die hand in hand pas de chat maken of de krullen van mijn dochter als ze ‘eee’ leert schrijven de vulling is alweer leeg laat ik een kartonnen doos komen gereden door een man die ook liever bij zijn familie is miljoenen jaren oud veen verbrandend voorttuffend door een steeds schonere stad alle wandelaars rapen afval tussen negen en negen de doos rammelt bijna leeg tussen de luchtkussens behalve een kleiner doosje met drie vullingen
Doordeweekse avond. Kinderen schuiven zoals gewoonlijk met eten heen en weer op hun borden, Manlief en ik nemen de dag door.
‘Zeg mama’, begint de oudste, ‘we hebben eigenlijk helemaal níks van het eten zelf gemaakt.’
We doen een rondje: de pasteitjes komen uit een fabriek en zijn direct uit de diepvriesverpakking in de oven geschoven. Dat ze er handgemaakt uitzien, is niks dan een slimme marketingstrategie. De broccoli komt uit de grond – er is kortstondige verwarring over of het als boom of struik groeit, ingegeven door het décor van Sesamstraat – en is alleen geoogst door mensen, opgewarmd door mij. De krieltjes: gegroeid in de natuur en door mensen gekweekt, geoogst, verpakt, vervoerd en in de pan gegooid. De sauzen op tafel: fabriek, met natuurlijke grondstoffen. Halfvolle melk: idem. Zout (gewonnen), peper (geoogst), tafelkleed (plastic), borden (Ikea), bestek (erfenis).
Wat ligt er nog meer voor het grijpen? Mijn breiwol: mix van uit Engeland en Nieuw-Zeeland geïmporteerde wol, gekleurd met chemische stoffen. Glazen vaas van een goedkope winkelketen: made in China. Onze kleding: mix van kringloop en fast fashion. Tijd voor een lesje wereldeconomie.
Niks zo leuk als video’s over Hoe Het Gemaakt Wordt. De kinderen kijken met open mond naar een zee van chipjes die in rap tempo over een lopende band stuiteren, en onderwijl met kaaspoeder worden bestoven. Dan hilariteit over hoe wc-papier gesneden wordt uit rollen zo hoog als ons huis. Grondstoffen, productielijnen, logistieke ketens, het gaat ze nog een beetje boven het hoofd. Tot ik naar buiten wijs: dáár, uit de achtertuin, kweekten we courgettes voor de soep. Dat is de kortste logistieke keten die ik kan verzinnen, ik hoef er niet eens voor naar de moestuin te fietsen.
Oudste dochter benadrukt nog eens dat wat de natuur maakt, niet door mensen gemaakt is. Manlief en ik laveren door een gesprek waarin we duidelijk proberen te maken dat mensen vooral goed zijn in natuur kapot maken. Wij incluis, met onze plastic-consumptie en vriezer vol vlees. Maar dan op een behapbaar en vriendelijk niveau voor de leeftijden tegenover ons. Ik wil niet hetzelfde defaitisme installeren dat mij in de jaren tachtig ingeramd werd door het eindeloze gewauwel over ‘zure regen’. (Daar hoor ik trouwens nooit meer iets over, is dat ondergeschikt geraakt aan de grotere klimaatproblematiek?)
Het avondschema begint inmiddels behoorlijk uit de hand te lopen. Snel een bakje vla (Friese melk, Zuid-Amerikaanse suiker, chemische smaakstoffen van onbekende herkomst, Arabische benzine voor het vervoer). Even de wereld kleiner en veiliger maken, zodat de kinderkopjes niet gaan liggen dollen op hun kussens.
‘Uiteindelijk zijn er maar twee dingen aan tafel die ik echt helemaal zélf heb gemaakt’, zeg ik met een knipoog naar mijn partner. ‘Met een héél klein beetje hulp van papa.’
De muziek van Froukje schalt door het huis. Ik verschans me in de badkamer, het is niet aan mij besteed. Weemoedig denk ik aan de klassieke tonen van Bach en Händel en besluit voortaan iedere dag Radio 4 aan te zetten. Oudste dochter vindt het echter prachtig en zingt al snel de liedjes mee. Ze bedelt haar papa om het ‘s avonds weer aan te zetten, met als gevolg dat beide dochters tegen de tv geplakt naar de videoclips kijken. ‘Hé, wie het kleine niet eert, is het grote niet weert! Dat zegt mama ook altijd!’
Zelfs tijdens het avondeten gaat het door, dochter maakt er een eigen liedje van met veel ‘lalala’ tussendoor. Ik probeer niet te duidelijk met mijn ogen te rollen. Manlief glimlacht alleen maar. Als we, helikopterouders die we zijn, benadrukken dat ze nu écht moet gaan eten, komt er in de medley ‘jajaja ik weet het wel, genoeg te eten, dak boven mijn hoofd, Nederlands paspoort, lalala’ langs. Manlief kijkt mij met opgetrokken wenkbrauwen aan, ik knik alleen maar. Dit kind heeft duidelijk mijn woorden geïnternaliseerd.
Ik ben nogal van de school: Doe vooral wat ik zeg en niet wat ik doe. Dat werkt natuurlijk niet, want kinderen doen hun ouders na, of die ouders dat nu willen of niet. Zo hoorde ik vorige week een dubbele echo op de achterbank (“crap!” ) toen ik werd afgesneden door een sukkel die niet kon invoegen. Met veel gegiechel erachteraan. Vliegensvlug zocht ik naar een manier om na-apend gevloek om te buigen. (De oplossing is natuurlijk dat ik helemaal niet meer zou vloeken, maar we moeten realistisch blijven.) De nieuwe regel werd: als je vloekt, dan moet je dat goedmaken door direct iets aardigs tegen iemand anders te zeggen. Braaf klonk het op de achterbank: ‘wat zit je haar leuk’ en ‘dankjewel voor het delen van je rijstwafel’.
Ik heb een vermoeden dat ik nog veel complimentjes uit ga delen de komende jaren.
Verreweg het heerlijkste aan dochters is het wentelen in mijn eigen jeugdsentiment. De serie Roald Dahl-boeken die mijn moeder meenam van de uitgeverij om me bezig te houden toen ik ziek op de bank lag met Pfeiffer, zeven jaar oud, lees ik nu voor aan mijn eigen zevenjarige dochter. Al slaan we ‘De Heksen’ nog even over. Kind heeft een levendige verbeeldingskracht en sliep al slecht na ‘De GVR’.
Mijn grootmoeder kocht vlak na de geboorte van háár eerste dochter, mijn moeder, de Nederlande vertaling van Laura Ingalls’ Kleine Huis-serie. De negen boeken, opgedrukt met gouden letters en voorzien van een papieren stofomslag met kleurenafbeeldingen, prijkt al twintig jaar in mijn boekenkast. Het moet een flinke uitgave geweest zijn in 1956 voor een jong gezinnetje op een bovenwoning. De christelijke moraal waar de boeken mee doorspekt zijn, werd ongetwijfeld onderschreven door mijn grootouders. Opa speelde orgel in de gereformeerde kerk, op zondagen gingen ze twee keer naar de dienst, met tussendoor de warme maaltijd en een wandeling. De originele serie in het Amerikaans staat ernaast, sinds ik die uitzocht in Boston bij een tweedehands winkel op een plank vól ‘Little House’-boeken.
Ook ik ben opgegroeid met Laura en Mary, al hield mijn moeder een vriendelijke filter voor de dwingend christelijke boodschap. Ik knipte poppen van papier, deed strikken in mijn vlechten en speelde dat ik twee kleine zusjes had, net als Laura. De boeken zijn zó gedetailleerd geschreven, dat ik op werkvakantie in Engeland moeiteloos een koe kon melken en meehielp in de dairy, het hoofdstuk waarin Ma Ingalls kaas maakt in mijn achterhoofd. Dat de dagboeken van Laura Ingalls mede door haar dochter Rose Wilder gevormd zijn tot de wereldberoemde serie, ook al staat Rose’s naam nergens vermeld, is inmiddels wel bewezen. De correspondentie tussen de twee vrouwen over de literaire keuzes in de aanloop naar de commerciële uitgave geeft een beeld van een ingewikkelde moeder-dochter relatie.
We zijn in het vijfde boek bezig: Kleine huis aan het Zilvermeer. Het geeft me een heerlijk knus gevoel om samen met de vierde generatie vrouwen in mijn familie de oneindige prairie op te wandelen. Ik sla de hoofdstukken waarin kinderen op hun lazer krijgen met de riem simpelweg over, evenals de boete-en-schuld-cultuur waarin ouders blindelings gehoorzaamd moeten worden, die op hun beurt met oogkleppen op achter de dominee aanlopen. Maar sommige inherente veronderstellingen zie ik zelf niet meer. Laura wordt verteld, op haar twaalfde, tijdens de afwas (lekkere timing), dat ze later les zal moeten geven. Ze ‘mag Pa en Ma niet teleurstellen’ en bovendien is dat het enige wat ze kan doen om geld te verdienen.
Mijn dochter schiet rechtop in bed en roept verontwaardigd uit: ‘Waarom kan ze geen jager worden? Of landmeter? Of de spoorweg bouwen?’ Ik leg uit dat dit boek inmiddels honderdveertig jaar oud is en dat er toen weinig kansen waren voor meisjes om eigen geld te verdienen. Voor de klas, naaister of huishoudster en (maar dat zeg ik niet hardop, komen we over een jaar of vijf wel eens over te spreken) de lichte zeden. Verder mochten ze niks. Haar ogen vernauwen zich en ze slaat de armen strak over elkaar.
‘Flauwe lariekul! En jongens dan?’ Tja, die mochten dat allemaal wel. Die mochten broeken aan en paardrijden en worden wat ze wilden. Dat vindt ze nog stommer en haar gezicht is een samengetrokken donderwolk. ‘Nu mag het gelukkig wel lieverd’, zeg ik. ‘Daar is hard voor gevochten.’
Ik denk aan alle dingen in mijn leven waar ik push-back op kreeg, alleen omdat ik een meisje of een vrouw was. Aan de groep jongens die me tijdens carnaval in een hoek dreef, waar ik met alleen schrik aan ontsnapte. Aan de oude man in de kroeg die zomaar tussen mijn benen greep. Aan mensen die mijn studie Kunstgeschiedenis als ‘meisjeshobby’ wegzetten, ook toen ik cum laude afstudeerde en voor Harvard University ging werken. Flauwe lariekul, zo is het. En we zijn er nog lang niet.
Op vrijdagen is het ochtendritueel niet mijn probleem: ik begin de dag met een eind wandelen. Niets is fijner dan de zon te zien opkomen boven de akkers. Als ik het snelweggeluid op de achtergrond wegfilter, voelt het allemaal heel landelijk. Een roodborst hipt weg onder een wilde braamstruik, drijvende bulten van witte veren strekken hun halzen uit en worden een troep zwanen, een reiger vliegt klagend over.
De wandelroute loopt pal oost, waar de horizon van zwart naar oranje, naar roze, naar blauw opkleurt. De volledige vorm van de maan tekent duidelijk af tegen een zachtgele hemel, alleen de sikkel weerkaatst het zonlicht zilverkleurig. Venus twinkelt als een edelsteen in het hemelgewelf. Na een half uur trekken schapenwolkjes door de lucht en, tegelijk met het uitknippen van de straatlantaarns, lijkt het zonlicht aan te gaan. Alles krijgt zijn echte, dagelijkse, kleur. Groepen kwekkende scholieren fietsen de ene kant op, roepende ganzen vliegen in formatie in tegenovergestelde richting. Geen van beide groepen ziet de overeenkomsten, alleen ik.
Als ik thuiskom, zorgvuldig na het begin van de schooltijd zodat mijn ochtend zo stil mogelijk verloopt, kijkt manlief me pips aan. ‘Zie je dit?’ Het is duidelijk een retorische vraag. Hij wijst op het krukje dat we in de keuken gebruiken als de jongste mee wil helpen snijden, dat nu precair op het bankje in de hal balanceert. ‘Ze heeft dáár de sleutel gepakt, de voordeur opengedaan en is je achterna gelopen. Blijkbaar wilde ze nog een knuffel. De buurman kwam haar tegen op het bruggetje en bracht haar terug, om tien over zeven.’
Ik kijk vol ongeloof naar het sleutelkastje, dat op 1.80 hoog hangt. Massa’s sleutels, van alle fietsen die we rijk zijn, hangen kriskras door elkaar. ‘Ze is net vijf! Hoe wist ze nou welke …’
‘Ze wist het’, zegt manlief gedecideerd. ‘Ik dacht dat ze zat te kleuren, schrok me dood. Dat kind gaat een eigen bedrijf beginnen voor ze twaalf is.’
Deze actie zou me niet moeten verbazen. We zeggen al jaren tegen elkaar dat als we die kleine in de leer zouden doen bij een meesterdief, we nooit meer zouden hoeven werken. Voordat ze vier was, wist ze bij oma het schellenkoord precies achter de dievenklauw te haken en daarmee de voordeur open te trekken. Afgelopen zomer op de camping stierf ik duizend doden toen ik haar binnen een uur na aankomst al kwijt was tussen honderden tenten en een snelstromende rivier. Ze had een andere route genomen terug van het wc-huisje dan haar grote zus. Gewoon, omdat het kon.
Ze troggelt Pokémon kaarten af van de grootste jongens van de school door met haar blauwe kijkers te knipperen. Als ronddrentelende peuter wist ze al in haar knuistjes speelgoed mee naar bed te smokkelen tijdens het middagslaapje. We vonden knikkers, Lego of ander miniscuul speelgoed in haar ledikant, van stikgevaar had de jongedame nog nooit gehoord. Toen de oudste naar school ging, vond ik hoogstens een gummetje in haar tas. De jongste neemt de halve inventaris van het knutsellokaal mee naar huis, zonder dat de juf het ziet.
Sinds ze kan praten is de veelgehoorde motivatie: ‘maar ik wilde dat, mama.’ Ze is handig. Een beetje té handig. Als de diplomatieke dienst nog een natuurtalent zoekt, wij weten er eentje.
Toen de oudste vijf werd, vroeg ik gekscherend: wat wil je later worden. Haar stellige antwoord was ‘mama’, met verliefde blik naar mij. De jongste, toen drie, zei: ‘ik ga naar Afrika, naar de leeuwen!’ We lachten erom.
Nu denk ik dat een survivalcursus een goede investering zou zijn. Want ík ben tevreden met kwinkelerende vogeltjes in het aangeharkte Nederland, maar die kleine wordt een wereldreizigster.
ik zie het al jaren tijdens het wandelen piepende juvenielen rondom de meerkoet af en aan vliegende koolmeespapa met een snavel vol wormpjes ondertussen zelf sterk vermagerd het zou me niet moeten verbazen dat zure melk geen goede huisgeur is dat vier uur echt te vroeg is dat het leidt tot doodvermoeid zijn en zielsgelukkig